Dinsdag werden de eerste twee halve finalisten van de Champions League bekend. Real Madrid schakelde Chelsea uit en AC Milan wist in het Diego Armando Maradona stadion de toekomstige Italiaanse kampioenen Napoli uit te schakelen.
Het is pas de tweede keer deze eeuw is dat de twee ploegen met de meeste Champions League-titels allebei in de halve finales van dezelfde editie van Europa's belangrijkste clubcompetitie staan. De laatste keer dat dat gebeurde was 20 jaar geleden, toen Real Madrid het Juventus opnam en AC Milan de derby tegen Inter won (iets wat in 2023 opnieuw zou kunnen gebeuren als de Nerazzurri Benfica van zich afhouden).
Sindsdien hebben de Rossoneri nog twee titels gewonnen (2003 en 2007) en nog een finale gehaald (2005). De merengues hebben ondertussen vijf edities van het prestigieuze toernooi gewonnen (2014, 2016, 2017, 2018 en 2022).
AC Milan is inmiddels jarenlang een gevallen topclub. Vorig jaar werd er eindelijk weer eens een landskampioenschap gewonnen en dit seizoen staan ze voor het eerst sinds 2007 in de halve finale. Dit is hun tweede opeenvolgende optreden in de Champions League na een afwezigheid van acht jaar wegens constructief slechte resultaten in de Serie A.
Sinds die titel in 2007, die AC Milan naar de tweede plaats van de meeste Champions League-titels tilde, hebben de Italianen die positie bedreigd zien worden door Bayern München en Liverpool. De Duitsers wonnen de edities van 2013 en 2020 en hebben er nu zes, evenveel als de Reds (zij wonnen in 2019).
Slechts één finale
Twee van de meest gerenommeerde clubs in het Europese voetbal, Real Madrid en AC Milan hebben elkaar slechts in één Champions League-finale ontmoet. In 1958 wonnen de meringues na extra tijd (3-2). Verder speelden ze twee halve finales tegen elkaar, waarvan ze beide eentje wonnen: in 1956 gingen de Spanjaarden door (5-4 over twee wedstrijden) en in 1989 waren het de Italianen (6-1 over twee wedstrijden).
De laatste ontmoeting in de Champions League was in 2010. In de groepsfase won Real Madrid in het Santiago Bernabéu (2-0) en in San Siro werd het gelijk (2-2). Zlatan Ibrahimovic en Karim Benzema waren er toen als enigen al bij.